Zwarte molens en walnootolie

De traditionele walnootteelt bereikte zijn hoogtepunt in 1922, toen de Périgord de belangrijkste productieafdeling van Frankrijk was.

Na het drogen en het verpesten van de walnoten op de boerderij, werden de zakken met pitten naar de molen gebracht waar de trolhier de cacaus (van truelh, pers en cacau, walnoot in Occitan) ze drukte. De pitten worden door de molensteen van de molen vermalen tot een pasta die vervolgens in een grote gietijzeren pan wordt verhit. Deze hete pap van pitten wordt in doekmanden of doeken gedaan die op hun beurt in de pers worden geplet om de gouden olie eruit te halen.

5 kg walnoten levert 2 kg pitten op die 1 liter olie opleveren. Het residu of truelhcake of brood kon worden geplet door de bruine pitten toe te voegen, te verhitten en een tweede keer te persen om de zwarte olie te leveren die voor de verlichting werd gebruikt.

Illustraties:

– Foto van de walnootmarkt van Saint Astier in de jaren tachtig (Foto Pierre Broussouloux ©Musée André Voulgre)

– Foto van de werkende molensteen van een oliemolen in het Isle-dal. (Foto Pierre Broussouloux ©Musée André Voulgre)

– Foto van de trollist Jean-Jacques Elias van de molen van Veyssière in Neuvic sur l’Isle waar walnotenbrood wordt geperst, jaren ’90 (©Musée André Voulgre)

– Tekening van de « Moulin de la Veyssière » van Neuvic sur l’Isle, zwarte molen in 1861 door Anatole de Roumejoux (1832-1902) (Archief Départementales de la Dordogne, 41 Fi 22).

– Videoportret van ambachtsman lo trolhier de cacaus, door Pascal Magontier, jaren ’80.